Er was een tijd dat in een Nederlandse stad de brouwerij net zo belangrijk was als tegenwoordig de mobiele telecom-winkel. Zuiver drinken, even belangrijk als dagelijkse brood: een life-line voor het leven van alledag. Navenant was de invloed van het brouwerijwezen op de cultuur. Daar klinkt ook vandaag de dag nog iets van door in onze taal. Wist je dat de uitdrukking ‘het loodje leggen’ zo’n verwijzing is?
Laatste overblijfsel
Door de eeuwen heen is het belang van bier in onze samenleving steeds verder afgekalfd. En daarmee ook de Nederlandse biercultuur. Bij al het overweldigende wereldwijde exportsucces van Heinekens pilsner: is de gewoonte dat er ieder jaar begin oktober weer bokbier is, misschien het laatste overblijfsel van onze biercultuur?
Bokbier kwam halverwege de 19e eeuw met de wassende populariteit van ondergistend bier in onze contreien terecht. Het werd in die tijd nog consequent ‘Bockbier’ genoemd en geïmporteerd uit Duitsland. Er was in de jaren 1850 een brouwerij in Groningen die met eigengebrouwen bokbier adverteerde: een primeur. In de jaren 1870 kwamen de grote brouwerijen uit Amsterdam, Amstel en Heineken, met hun bokbier.
Schuiven door de kalender
Oorspronkelijk was het voorjaar de traditionele bokbiertijd, maar naar het einde van de negentiende eeuw begon het seizoen ervoor door de kalender te schuiven: rond 1900 viel het in de maanden december – maart. Echte afspraken over het bokbierseizoen maakten de brouwers in ons land pas na de Eerste Wereldoorlog: ze legden zich vast op de weken vanaf de tweede donderdag in december tot Nieuwjaar.
Bokbier bleef gedurende de 20ste eeuw in een korte periode tegen het einde van het jaar verkrijgbaar. Als de situatie op de grondstoffenmarkt dat toeliet tenminste, want in de jaren van de Tweede Wereldoorlog maakte graanschaarste de productie van bokbier onmogelijk. Het bleef gebrouwen worden, maar het was bepaald een marginaal product. Zoals uit de notulen van een aandeelhoudersvergadering van Heineken spreekt: het bokbier was “nog wel een aardige attractie, maar geen commercieel artikel meer”.
Aanbod verveelvuldigd
Totdat er ineens halverwege de jaren 1970 iets bijzonders gebeurt: Heineken besluit het bokbier voortaan op de eerste donderdag van oktober al te introduceren. De andere brouwers volgen. Een nieuwe traditie is geboren. In 1978 vindt er in een Amsterdams café voor het eerst een waarachtig bokbierfestival plaats: er zijn zes bokbieren die de liefhebber kan proberen. Wat dat betreft heeft bokbier in ons land een beduidende vlucht genomen: op grote festivals in Zutphen of de Beurs van Berlage is het aanbod verveelvoudigd.
Al dat bokbier wordt ook consciëntieus bejureerd. En bij die verkiezingen doet een bepaald bokbier het de laatste jaren erg goed: dat van de Texelse Bierbrouwerij. Zoals ik me bokbier herinnerde, was het altijd erg zoet, op het weeïge af. Voorzien van een aroma en smaak die in de verte deed denken aan herfstbladeren, zo’n grote hoop die is samengewaaid in het park, waar je dan met je voeten doorheen ritselt. En als je er veel, teveel van dronk, stond bokbier garant voor een fikse kater.
Evenwichtig en smaakvol
Nu heb ik Texels Bock op dit laatste aspect nooit uitgeprobeerd. Wat opvalt, is dat het een evenwichtig, smaakvol en goed drinkbaar bier is. Donker, aards, caramelachtig vanwege de geroosterde mout. In de smaak vind je ook de echo terug van gedroogd donker fruit. Niet te bitter, maar ook zeker niet te zoet, zonder dat plakkerige mondgevoel dat Nederlands bokbier zo vaak eigen is. Wat de smaak ten goede komt, is dat Texels Bock met zijn 7% ABV wat betreft alcoholgehalte niet te kinderachtig is.
Texels Bock combineert prima met lekkere klassieke Hollandse herfstgerechten zoals hachée met rodekool. Wat erg de moeite waard is, is het stoofvlees bereiden met een flesje Bock.